Al in de middeleeuwen waren er nederzettingen in wat nu nog de Hedwigepolder is. Natuurrampen en oorlogsstrategieën maakten daar in de 16e eeuw een eind aan. Vooraleer alle mogelijke resten opnieuw onder water verdwijnen, hebben archeologen in opdracht van de provincie Zeeland een laatste onderzoek verricht naar het middeleeuwse bestaan in 'de polder'. Een ding lijkt zeker, het leven in de polders was hard en onzeker. Drie kleine dorpjes zijn er bekend, Stappaert, Blauhuijs en Casuele. Gehuchten eerder, soms maar een paar huizen groot, alleen het laatstgenoemde had een klein kerkje. Veel sporen hebben de bewoners niet nagelaten, maar dat ze bestaan hebben is zeker.
De allerheiligenvloed en de strijd tegen de Spanjaarden waren de doodsteek voor de middeleeuwse bewoning van wat later de Hertogin Hedwigepolder zou worden. Je ziet het aan de sporen in de veengrond. Waar turf gewonnen werd herken je de abruptheid waarmee het werkterrein is verlaten. De turf was al gestoken, maar is nooit weggehaald. De restanten van nederzettingen zijn minder duidelijk. Op de rijkste vindplaatsen zijn sporen van bewoning talrijker dan die van bebouwing. De veenachtige ondergrond geeft weinig prijs. In deze bodem herken je geen paalgaten of oude funderingen. Recente opgravingen bevestigen wat archeologen reeds lang vermoeden, het was hard labeur in de polder.